The Sun Becoming an Island, Het Eiland Wordt Een Zon

These three prose poems are derived from "The Sun Becoming an Island - Het Eiland Wordt Een Zon," an ongoing writing project that currently comprises approximately sixty pairs of texts in Dutch and English.

In February 2023, three other texts from this project have been published by Short Pieces That Move.
index: Guests, Gasten, Seabed, Zeebodem, Cobra, Cobra

Guests

It's not a bad thing to lose words, but what if you don't know them yet? He layed stretched out in the grass, his chin resting on his hands. He saw a landscape full of moss and water, dense entanglements of willows and grass stalks, an embankment from which fiberglass cables erupted and he heard birds and after that he heard nothing at all. He winked at the nurses and ski jumpers who silently supported the invisible economy of the spectacle, and then turned his gaze back in front of him. The beeping of a truck driving backwards. The closing of a door. The rattling of air bubbles in the radiator. He didn't have much free time, but for the mourning ritual he always made an exception. The mechanism was as simple as it was irreversible: you temporarily forget that you are someone who could move from a to b, someone who could usher in the new year by skiing down hills and jumping from ramps, someone who with a receptive kind of courage who would always respond to missed calls, in short, someone to whom life simply befalls. The sun started to shine, guests were coming. He sincerely hoped he would succeed - for if he did not succeed, or not completely, the blame would not return to those to whom it belonged, but would fade away and disappear into nothingness forever. The disaster would be incalculable. Out of politeness, he sat upright in bed, turned around and looked behind him inquisitively. Of course he was not looking for anyone: he simply wanted to show his face. He was proud. He took pictures and uploaded them, into the stream. Some he kept to himself.

Gasten

Zo erg is het niet, om woorden te verliezen, maar wat als je ze nog niet kent? Hij lag languit in het gras, zijn kin rustend op zijn handen. Hij zag een landschap vol mos en water, dichte verstrengelingen van wilgen en grasstengels, een wal waar glasvezelkabels uitbarstten en hij hoorde vogels en daarna hoorde hij helemaal niets meer. Hij knipoogde naar de verpleegsters en schansspringers die zwijgend de onzichtbare economie van het spektakel ondersteunden, en wendde daarna zijn blik weer voor zich. Het piepen van een achteruitrijdende vrachtwagen. Het sluiten van een deur. Het geratel van luchtbellen in een radiator. Hij had amper vrije tijd, maar voor het rouwritueel maakte hij altijd een uitzondering. Het mechanisme was even eenvoudig als onomkeerbaar: je vergeet tijdelijk dat je iemand bent die van a naar b kon bewegen, iemand die het nieuwe jaar kon inluiden door van heuvels af te skiën en van schansen te springen, iemand met een ontvankelijk soort moed die altijd op gemiste oproepen reageert, kortom, iemand die het leven gewoon overkomt. De zon begon te schijnen, de gasten kwamen. Hij hoopte van oprecht dat hij zou slagen – want als hij niet slaagde, of niet helemaal, zou de schuld niet terugkeren naar diegenen aan wie zij toebehoorde, maar zou zij vervagen en voorgoed in het niets oplossen. De ramp zou niet te overzien zijn. Uit beleefdheid ging hij rechtop in bed zitten, draaide zich om en keek nieuwsgierig achter zich. Natuurlijk zocht hij niemand: hij wilde alleen zijn gezicht laten zien. Hij was trots. Hij nam foto's en uploadde ze, de stream in. Sommige hield hij voor zichzelf.

Seabed

Who was there to hear? Was beauty the goal towards everything in existence tended? He stirred and lifted his head. No. He’d gone through this a million times, beauty was not a hoax—how many days had he learned not to stare at the back of his hand when he could look out at the dried seabed? Come on, he’d say to the seabed, surprise me, and it did – again, always – and showed an immense, calm rotation of luminous spirals, stars and planets navigating in silence on the parabolas and ellipses that determine character and destiny. Even if he could have devised a name for what the seabed revealed, he would have had to set about devising soon afterwards a different name, for the wavering richness in front of him seemed to refract every second, escaping categorization of any kind. He felt like a shaped balloon, blown-up through the tip of a finger, a hard-to-find-station on the AM band, a landmine, hidden in the sand, and he smiled. Beauty was real. He’d never deny it; the appalling thing was that he tended to forget.

Zeebodem

Wie kon hem horen? En was taal het uiteindelijke doel waar alles naar neigde? Hij verroerde zich en hief zijn hoofd op. Nee. Hij had dit al een miljoen keer meegemaakt, schoonheid was geen verzinsel. Hoeveel dagen had hij geleerd niet naar de rug van zijn hand te staren als hij ook naar de opgedroogde zeebodem kon kijken? Kom op, zei hij dan tegen de zeebodem, verras me, en dat deed en de zeebodem toonde haar, kalme rotatie van lichtgevende spiralen, sterren en planeten die in stilte navigeren op de parabolen en ellipsen die karakter en lot bepalen. Zelfs als hij een naam had kunnen bedenken voor wat aan hem onthuld werd, zou hij spoedig daarna een andere naam moeten verzinnen, want de golvende rijkdom voor zich, leek zich elke seconde te verfijnen en aan elke vorm van categorisering te ontsnappen. Hij voelde zich als een gevormde ballon, opgeblazen tussen twee vingertoppen, een amper vindbare zender op de kortegolf, een landmijn, verborgen in het zand, en hij glimlachte. Schoonheid was echt. Hij zou het nooit ontkennen; het weerzinwekkende was dat hij de neiging had het te vergeten.

Cobra

The cobra raised its head and a length of its body, the rest coiled up, scales gliding gently over themselves. It did not blink. The loneliness of its eye – the eye of a mountain through which the sky eternally threads itself – appalled him. He could only guess how much silence there was for one lone cricket here, how much nonmeadow and sun after darkness in a drop of dew as repayment—and for what boundless droughts? He shuddered. Was it on land or at sea that the bird first came to one, many miles from the nearest anything? He closed his mouth and folded his hands, moving now to the middle of the snake house, with an intentness on his face as if he was listening to something high up in the sky, like an airplane about to drop something harmless and silver to the ground. The city’s gray tongue licked the small windows, branches of trees scraped the roof. He knew they would come for him soon, after all, he was the one that left early, but what to do with the swarmed circle of moths? Weep? Shrugh? Sigh? Or simply breath? He hurried to leave, and when his eyes first opened outside, for the first time he was awake both in the cobra’s realm and his own, and it felt like pure brightness. Everything was one: a balanced grey in which a myriad of fragments glimmered, as if the world, by a force deep inside itself, was being dissolved into radiant light.

Cobra

De cobra hief zijn kop en een lengte van zijn lichaam op, de rest bleef opgerold, de schubben zachtjes over zichzelf glijdend. Het dier keek hem aan, maar het knipperde niet, en de eenzaamheid van zijn zwarte ogen, die ogen waar de hemel zich eeuwig doorheen rijgt, ontzette hem. Hij kon slechts gissen, de armen over elkaar geslagen, hoeveel stilte er hier was, hoeveel weide en zon, duisternis, hoeveel druppels dauw. Hij huiverde. Was het op land of op zee dat de vogel voor het eerst kwam, vele mijlen van het dichtstbijzijnde iets? Hij sloot zijn mond en liet zijn handen naast zich neer vallen, bewoog zich nu naar het midden van het slangenhuis, opmerkzaam luisterend alsof iets in de hoog lucht, iets van zilver op de grond zou laten vallen. De grijze tong van de stad likte de kleine ramen, takken van bomen schraapten het dak. Hij wist dat ze hem weldra zouden komen halen, maar wat kon hij anders doen met de zwerm van motten? Huilen? Zuchten? Zijn schouders ophalen? Of simpelweg ademen? Hij vertrok haastig, en toen zijn ogen buiten opengingen, ontwaakte hij voor het eerst zowel in het rijk van de cobra als in zijn eigen rijk, en het voelde als pure lichtheid. Alles was één: een evenwichtig grijs waarin talloze fragmenten glinsterden, alsof de wereld, door een kracht diep in zichzelf, werd opgelost in stralend licht.